CD 2 TERUG NAOR DE BLAUWE HORST
(nazomer 2009)
- intro: Op de Blauwhorst
- Stokkum
- Hulzenberg (Montferland)
- Geboortegrond
- Najaarsonnet
- Langs de Waetering
- Schuilen
- De dood uit de Plantage
- Meester Heuvel
- Ingekuild gras
- In den Linthorst
- Schemer
- De Stalknecht
- Terug naar de Blauwhorst
Intro: Op de Blauwhorst
Hier waar mijn herinneringen wonen, in dit oude land
van Wetering, Blauwhorst, Bergherdieck en Montferland.
Waar het kind zich neerlegt onder bomen in het gras
om uit te rusten in de schaduw van wat is geweest.
C Berherdieck 1982
Stokkum
Vol geregende bomen
staan zwaar naat de wegen.
Er is van hier, ver afgelegen,
haast geen ontkomen.
Iedereen schuilt
in wat van zelf spreekt
en daarnaast, voor als de nood aanbreekt,
ligt het ‘zeker weten’ ingekuild.
Ik kom gezworven
over hun verkaveld bezit.
Rechte lijnen in zwart en wit,
de greppels droog gestorven.
Op hun verharde erven
mag ik even schuilen in ´n schuur,
krijg wat eten rond ´t middaguur
en moet weer verder zwerven.
Hun kinderen lopen ´n eindje met me mee
en vragen mij waarheen ik ga.
Ik zeg hun dat ik dat zelf ook niet weet.
Altijd maar wat ideeën achterna.
Op zoek naar de sporen
vaan wat in angstige werkoffers verdween.
De goden leven niet van het woord alleen,
maar eisen ook hun deel van ‘t koren.
Ik weet allang niet meer
waarom ik terug wil naar die schemerdeel,
mij niet meer aan dat kleine leven verveel
en steeds naar hun velden terugkeer.
C Berherdieck 1982
Hulzenberg (Montferland)
Deze grond is hier heen gedreven
opgestuwde vormen, achtergebleven
vaan een gedooid verlangen in steen en zand
vreemd liggend, hier in dit lage land.
Deze achtergelaten eindmorenen
zijn mijn eigen geografische genen.
Uitvergroot in dit landschappelijk reliëf
waarover ik uitkijk en besef:
ook mijn bestaan is een opgestouwd leven
dat aan een koppige wereld vorm wil geven
en wegsmeltend het weer overlaat aan zien lot.
´t Verlangen is als God
die met één vinger, trekkend door ´t zand,
vorm gaf aan mijn geboorteland.
C Berherdieck 1983
Geboortegrond
´n Mens kan in deze wereld overal leven,
houden van ´t land waar hij werkt en leeft,
en wat de ouden deden weer doorgeven,
als het verlangen naar dat andere land maar blijft
waar wij eigenlijk moeten worden geboren;
´t nieuwe leven van ´n zuiver vermoeden
dat wordt gewonnen uit wat is verloren:
wie is mijn vader, wie is mijn moeder?
Waar de vrouwen maagd kunnen blijven,
de mannen ballingen, ontheemd in dat vreemde land,
die dichterlijke brieven naar huis schrijven,
die daar bitter en onbegrepen worden verbrand.
Hoe oud moeten wij eigenlijk wezen
te breken uit de engte van de menselijke maat
en zonder maar één kaart te kunnen lezen
op weg te gaan, niet eens te weten waarheen je gaat.
Soms moeten we door ´n visioen worden bevrijd
uit ommuurde ideeën en wat iedereen al weet.
Wat ooit ons eigen leven heeft vernieuwd,
is nu vaak ‘t oude, dat zich tegen ’t nieuwe verzet.
Sla de hand aan je eigen verleden
en zing niet ´t valse lied van nostalgie.
Wij hoeven niet te lijden waar de ouden aan leden.
We hebben ‘t hier toch niet over topografie.
Een mens kan in deze wereld overal leven,
waar zijn verlangen hem maar brengt.
Alleen moet je wat mogelijk is de kans durven geven
om te gaan wonen in een droom of een gedicht.
C Berherdieck 2007
Najaarsonnet
In ’t najaar zou ik steeds weer opnieuw, als ’t kon,
geboren willen worden als ´t nagloeien van de zon.
Warmte, niet als op die zinderende, hete zomerdagen,
maar mild en aangenaam voor jouw te verdragen.
Of ik laat me als ´n bulderend waaien stormen
door je prachtige, herfstgekleurde vormen.
Waarmee ´t oud verdriet, stil en ongenoemd,
als vermolmd hout uit jouw gedachten wordt opgeruimd.
Maar ‘t liefs zou ik nog de nevel willen wezen,
haast bewegingsloos hangend over ’t veld
en mij door jou als een gedicht laten lezen
bedachtzaam en aandachtig ieder woord gespeld.
Liggend in jouw schoot, lees jij mij dan stil
voorbij de taal, naar wat ik eigenlijk zeggen wil.
C Berherdieck/van Ling 2007
Langs de Wetering
De jaren waren jong en duurden maar.
De weilanden lagen wit en koud en ’t vroor.
’t Water in de Wetering stroomde zacht.
Daar liep ik op die winterse namiddag.
Zó zag mijn eenzaamheid er in die dagen uit
als ´n oud Hollands geschilderd wintergezicht
waar ik verdwaalde in een ‘Roland Holst gedicht´
en mijn zelfmedelijden liep de wereld voor de voeten.
Ik ga op weg en spring over de draad
als je jong bent weet je nooit goed wat je achterlaat
en meen je dat je de wereld al wel van buiten kent
maar verdwaal je al zo gauw je je huis uit rent.
Zó zag mijn vluchten er in die dagen uit;
´n sprong vanaf betonnen klinkers in ’t gras.
’t Moet welhaast uit verbolgenheid zijn geweest
wat jonge mensen wel vaker vluchten doet.
De wereld was nog deze en de andere kant,
maar vaak komt met de jaren pas ’t verstand.
Ik verzon mij zelf een oud, bekend verhaal
van heldendom en ’t onmogelijk ideaal.
Zó zag mijn verlangen er in die dagen uit;
´n hoofdrol in dit leven met goeie filmmuziek
van roem en roken en beginnende erotiek,
terwijl ik nog verstoppeltje speelde zonder buut.
Langs de Wetering heb ik ´t gras platgetrapt
‘Verboden voor onbevoegden’ werd er gedreigd.
Want waar je van de doorgaande weg afgaat
blijf je altijd wel weer ergens haken in het prikkeldraad.
Zó zag mijn geluk er in die dagen uit
´n weg langs ’t water onder wat bomen,
waar ik ongestoord kon zwerven door mijn eigen dromen
tussen hoop, verlangen en ander onkruid.
C Berherdieck 2008
Schuilen
De regen valt, de regen valt
over velden en straten.
De regen valt, de regen valt.
Alles ligt verlaten.
Grijze wolken drijven voorbij
Iedereen gaat schuilen.
Hoor de wind, hoor de wind
om het huis heen huilen.
Ik kwam gelopen naar dit gehucht,
maar hun deur was gesloten.
In ´t kolenschop, onder grijze lucht
voelde ik me heerlijk verlaten.
De regen valt, de regen valt
over verloren dagen.
De regen valt, de regen valt.
Als ´n eentonig klagen
Grijze beelden drijven voorbij,
weemoed doet zich voelen.
Ik mag zo graag, ik mag zo graag
in herinnering schuilen
Druppels glijden over ´t glas
om mij heen wordt het duister.
Niets wordt ooit meer zoals ´t was
´t maakt me stil en ik luister.
De regen valt, de regen valt
over doen en gedaan.
De regen valt, de regen valt.
Alles moet voorbij gaan.
C Berherdieck 2007
De dood uit de Plantage
Soms in een droom, diep in de nacht,
wordt aan de boer de boodschap gebracht.
Hij weet waar naartoe; die zelfde plek
in zijn wei aan het bos, daar bij ´t hek.
Zwijgend zet hij de poort wijdwagen open
en zonder geluid komt de kar uit het bos.
Op de bok zit een man zonder gezicht
Op de kar degene die hij deze nacht wegbrengt.
Als de kar voorbij gaat, krijgt de boer ´t te kwaad
want in de kist ligt zijn eigen kameraad.
Hij wil nog wat roepen, maar niemand kan 'm verstaan
en de kar is alweer in 't duister vergaan.
Refr.: "De dood komt altijd op tijd", zegt de een.
De ander zegt: "De dood is gemeen".
De dood neemt zich wat 't leve heeft gehad.
Hij heeft zijn gezicht van 't leven gejat.
Een droom is een droom, geen werkelijkheid.
Van die man op de bok heeft hij nooit wat gezegd.
Maar drie weken later is 't gebeurd
heeft heel 't dorp om zijn kameraad getreurd.
En de boer zag terug wat hij allang wist;
´n kar met daarop zijn kameraad in een kist.
Refr.: "De dood.…..
Vaak heeft hij zo in een maanloze nacht
de poort open gedaan voor wie moest gebracht.
En kreeg hij als eerste ´t akelig bericht
wie mee moest gaan met de man zonder gezicht.
Jong en oud, arm of rijk
op die kar was ineens iedereen weer gelijk.
Refr.: "De dood…….
Toen op een nacht, moest hij weer gaan
en heeft hij de poort voor zichzelf open gedaan…
C Berherdieck 2002
Meester Heuvel
Heb je ´t al gehoord, Heuvel is dood.
Hij is ongemerkt en langzaam heengegaan.
Gestorven aan de ziekte ´alles moet groot´
en geen boer het huilend aan zijn graf gestaan.
Geen warme haardvuren meer met spannende verhalen.
Geen marskramers en tentenvolk bij de weg,
die om de zoveel tijd wat te eten kwamen halen
en waarvoor je dan in ruil de laatste nieuwtjes kreeg.
Nu zijn er ligboxstallen, maisvelden en kunstmest,
gekke koeien en de EG is ´n ramp.
Bio-industrie, boerenrock en -protest,
'lekker op de trekker' en vrouw Haverkamp.
Geen geurende hooivelden meer en oppers op ´t land.
Geen landwegen meer waar de paarden over gaan.
Je vindt al bijna geen boer meer die nog zaait met de hand
en in de greppels blijft ´t water allang niet meer staan.
Heb je ´t al gehoord, Heuvel is dood.
De boeren hebben ‘m zelf weggedragen,
want zijn droom dat was nu juist hun nood
en zijn romantiek konden zij zo slecht verdragen.
Geen boerderijen meer in het dorpse leven.
Allemaal weggejaagd naar buten in het veld,
of helemaal de boel maar opgegeven
en de zaak verkocht aan een vreemde voor wat geld.
Heb je ´t al gehoord, of wist je ´t nog niet:
in Borculo ligt dat verleden in zijn graf.
Als ´n klein monument voor die voorbije tijd,
opgesierd met een boeket verhalen die hij aan ons gaf.
Heuvels droom, die hij zelf heeft opgeschreven,
bewaar ik in mijn boekenkast met grote zorg.
Soms lees ik mij, op een ochtend stil gebleven,
weer in die honderd jaar oude droom terug.
C Berherdieck 1985
Ingekuild gres
Als wij aan het vrechten waren,
zo in ´t koude voorjaar
dan moesten wij wel eens schuilen
onder ´n boerewagen.
Met de kont op 'n juten zak
en de rug tegen ´n wiel.
Heb je dat wel eens gehoord, van onder een boerenwagen,
het geluid van vallende regen, as al ´t andere stil is?
In de zomer ´t hooien,
de kitten gedroogd gras keren.
Zo je eigen rondjes draaien.
Af en toe ´n woord praten,
Als je aan elkaar voorbij gaat.
Dan weer alleen.
Heb je dat wel eens gehoord, het geluid van het gedroogde gres,
het ritselen van het hooi, omdat al het andere stil is?
In de herfst, in het veld,
de suikerbieten van ´t land.
´n Vieze westenwind die waait.
Verregend in de modder,
verdwaalde figuranten
in ´n decor vaan verlatenheid.
Heb je dat wel is gevoeld, verregend in ’t veld,
de weemoed van een grijze lucht, wat al ´t andere stil maakt?
In de winter op stal,
na ´n wandeling door de sneeuw.
Als je dan binnenkomt op zo’n schemerdeel,
waar ´t warm noch koud is.
De rijen beesten tegenover elkaar.
Hun diepe zucht als ze liggen gaan.
Heb je dat wel eens gezien, zittend op ´n baal stro,
de rust van herkauwend vee?
En als ik naar huis ga
ruikt mijn jas naar ingekuild gras
en weten ze thuis meteen waar ik ben geweest.
C Berherdieck 1983
In den Linthorst
Soms gaan wij daar aan
bij tante Dora en ome Jan.
Ik kijk door de kleine ruiten
naar de witte wolken buiten.
Ome Jan praat bedachtzaam,
Nee, hij spreekt, bijna voornaam
waarbij hij altijd ´n sprietje gras of stro afbreekt
dat onder ’t spreken uit zijn mondhoek steekt.
Wijd, wijd lag ´t lage land.
Groen, groen tot aan de Duitse kant.
Zo dichtbij, hier om de hoek
klom ik in ´n Kluitman jongensboek
IN DEN LINTHORST.
Verderop leeft ´n kunstenaar alleen
die in de zomer ´n wollen muts draagt
‘t oude met duizend pennenstreken vasthoudt
zich achter ´n muur van onkruid schuilhoudt.
Bij ´t brugje over ´t stroompje
ligt aan de andere kant café ´t Beumke.
Een borrel is er voor de wandelaars
met gratis verhalen over smokkelaars.
Wijd, wijd lag t ´t lage land.
Groen, groen tot aan de Duitse kant.
Zo dichtbij, hier om de hoek
klim ik in een Kluitmaan jongensboek
IN DEN LINTHORST.
Niet aan de Linthorst.
Niet op de Linthorst,
maar in den Linthorst
C Berherdieck/van Ling 2009
Schemer
Weet jij nog hoe soms aan het begin van de avond
wij met elkaar spraken voor dat zolderraam
en hoe wij ons ongemerkt en langzaam
als de schemer, vreemd in elkaar vervlochten vonden.
Zachtjes zweefden onze afgewogen zinnen,
waarmee wij schuchter ons diepste voelen
bij mekaar wilden laten schuilen,
in dat schimmig, grijs-blauwe licht naar binnen.
Soms als ik haar weer zie aan ´t eind van ´n dag
en zij zich om mij heen vouwt als ´n deken,
schijnt het wel alsof al dat spreken
weer bij mij wordt teruggebracht.
Haar lichaam is de ruimte van ons eerste kennen;
´t onbekende wat ligt achter ´n naam.
Contouren van voor dat je aan elkaar gaat wennen,
dat zachte aanraken van elkaars lichaam.
Ze draagt altijd ´n wat weemoedige glimlach,
misschien omdat ze weet wat verloren is gegaan.
Dat alles, net als zij zelf, weer moet vergaan
in het duister van de komende nacht.
Soms is ze mij zo voelbaar na
Als ik zwijgend verglij van de dag in de avond.
Dan luister ik of ik ´t nog weer versta,
zoals wij elkaar toen verstonden.
C Berherdieck 2007
De stalknecht
Thuis kon je helemaal niet zijn
iedereen die wat van je moest.
Liever was je op straat of in het bos.
Daar keek niemand naar je om.
Zo ging je op ´n dag werken
bij dat omhooggevallen volk,
dat er wat paarden op na kon houden,
maar verder zo dom was als ´t achtereind van ´n varken.
Hé, weet je wat, ga toch naar huis, waar ze jou bij je eigen naam noemen
en je niet de ellende van andermans mislukte leven op hoeft te ruimen
Als ze wel eens concours liepen
moest je de hele dag bij de paarden staan
en mocht je daar pas weggaan
als ze om hun stalknecht riepen
Dan moest je de smerige paarden van de heren
schoonmaken voor vertrek.
Terwijl die boer, die schele vrek,
zonder jou met de andere ergens lekker ging dineren.
Hé, had je dan niet door hoe ze keken? Je moest ze toch zo langzamerhand beter kennen.
Zag je dan niet de spot in die smoelen als ze je naast hun paarden op lieten rennen?
Tussen de middag mocht je koud en nat
je eigen boterhammen opeten.
Terwijl de hele familie aan tafel gezeten
zich aan ´t vette vlees vervrat.
Soms had die vrek ´n goeie dag
en dan kreeg je ´n paar dropcenten
als je je de benen uit de kont had gerend.
en ’s avonds met gebroken rug in je bed lag.
Hé, hoorde je dan niet dat schijnheilige bidden, dat domme opdreunen voor ´t eten
en hoe ze, voordat ze ‘Amen’ zeiden al die vrome woorden alweer waren vergeten.
Nou ben je ouder, heb je je eigen cijfers en getallen,
maar wat maakt voor jou dit leven waard?
Je rent nu naast heel andere paarden
en draagt de geur vaan andere stallen.
Je doet goeie zaken met mooie meneren
die jou adviseur mogen noemen,
en nu heet andermans rotzooi opruimen
een project, vergadering of lekker dineren.
Nog altijd zo duidelijk wit of zwart, die zelfde droom, dat zelfde goeie hart.
Dat altijd weer sterker is dan het verstand en je hebt liever de teugels in je eigen hand
Hé man, mij hoef je niks te bewijzen. Ik kijk wel voorbij ´t geld en de prijzen
en geef je de naam die jej verdient; geen stalknecht of adviseur, maar gewoon mijn vriend.
C Berherdieck 2009
Terug naar de Blauwhorst
D’r zingt door de wereld, zich zelf ´n lied,
waarin wij meeklinken, alleen wij weten ´t niet.
Zoals de wind zijn eigen waaien helemaal niet hoort
en het ongeluk niet merkt dat ‘t gebeurt.
Ik weet niet meer waar of wanneer ´t is gebeurd
dat ik ergens voor ´t eerst ´t lied heb gehoord.
Ineens was ik een zanger met zijn eigen lied.
Dat was wat ik wilde, maar ik voelde ik raakte wat kwijt.
De bomen wou ik een prachtig lied laten zingen,
hun ritselende bladeren als fluisterende herinneringen.
´t Water in de Wetering wou ik zingen tot een gouden stroom
van levend water, als een betoverende droom.
Maar nu weet ik, na honderden liedjes te hebben geschreven,
hoe de zanger en zijn lied vreemden voor elkaar zijn gebleven,
want ´t lukt mij niet: de bomen staan stom en blijven van hout
en ´t water in de Wetering blijft smerig en koud.
Ik wil weer terug naar de Blauwhorst en verder zwijgen
alleen nog vragen of ik weer in hun melodie mee mag wiegen.
Ik moet terug naar dat oude lied, nu ik dit alles weet,
en hopen dat er nog plek is,ergens in een refrein of een couplet.
C Berherdieck 2009