CD 1 AAN DE GRENS
(februari 2006)
1. ‘s Avonds
2. Genoeg
3. Gordijnen
4. Aan de grens
5. Mechteld, het verhaal van vuur
6. Als het er op aan komt
7. Azewijn of Etten
8. Geen zin
9. Niet te koop
10. Voorbij
11. Naar huis
‘s Avons.
Om 8 uur moseten wij altijd naar bed
Dan werd voor de groten koffie gezet
Tante zus nam Jamin koekjes mee
En rookte d’r eerste sigaret
De volwassen wereld was koffie en rook
Wij wisten zeker: dat wilden wij ook.
Niet dat wij meteen slapen gingen
Wij gingen eerst nog wat spelen en zingen.
Maar je moest je wel gedeisd houden
zodat ze je beneden niet horen zouden.
Want dan dreigde moeder met “snotverdomme,
mo’k met de matteklopper baove komme”.
Mijn zus zong in bed een heel repertoire
van Everly brothers en Schlagerstar
over Devoted to you en houden van elkaar
en Where are you little star?
Als ze stopte met zingen vond ik dat erg
Altijd met Te Lourdes op de berg.
Als moeder zelf, aan het eind van de dag,
slape ging en als een nachtwacht
een bezoek aan alle slaapkamers bracht
om te zien of iedereen d’r goed onder lag
Soms als ik hoorde hoe ze haar ronde liep
Legde ik mijn arm buiten bed en deed of ik sliep
Voorzichtig werd die door haar onder de dekens gelegd
en stilletjes ging ze dan weer weg.
Soms kwam d’r onweer over het bos
dan mochten alle slaapkamerdeuren open
Samen lachen om een zus die nodig moest
maar niet naar de wc beneden durfde.
Veilig en warm samen in bed
dat zijn van die dingen die ik nooit meer vergeet.
C Berherdieck 2004
Genoeg
Niks meer nodig dan wat straten
om ‘n kopje koffie te drinken bij Jan
Over koeien of ‘t weer te praten
Van beiden weet ik niks van.
En soms zwijgen we samen heel lang
en ‘t leven gaat gewoon z’n gang
Refrein
Ik heb genoeg, heb genoeg, heb genoeg
Al dat praten heb ik nu wel gehad.
Veel te veel, veel te mooi, veel te glad
Ik heb genoeg.
Even de wind door bomen horen waaien
de roep van een ganzenvlucht
maakt me al heel erg tevreden,
het brengt de rust in me terug.
Als de wind komt uit het warme zuiden
Kan ik ‘t klokje van ‘t klooster horen luiden
Refrein
Ik heb genoeg, heb genoeg, heb genoeg
Al die herrie heb ik nu wel gehad
Veel te veel, veel te vaak, veel te hard
Ik heb genoeg.
Een beetje zon op mijn gezicht voelen schijnen
wat herfskleuren zien is mij al best
niet hoeven rennen om de kost te verdienen
alleen maar wat liggen in het gras.
Een paar koeien zien lopen in de wei
De meidoorn ruiken in mei.
Refrein
Ik heb genoeg, heb genoeg, heb genoeg
Al dat rennen heb ik nu wel gehad.
Veel te veel, veel te snel, veel te hard
Ik heb genoeg.
Wat heeft een mens nu nodig in dit leven;
een boterham, een jas en een huis.
’t Mooiste wordt kosteloos gegeven:
de liefde, de zon of een thuis.
Waar de vertrouwde stem van mijn vrouw klinkt,
mijn muziek door de dagen heen zingt.
Refrein
Ik heb genoeg, heb genoeg, heb genoeg
Al dat spul waar ik nooit wat aan had.
Veel te veel, veel te duur, veel te plat.
Ik heb genoeg.
“Er zitten geen zakken in je doodshemd”
hebben ze mij vroeger altijd al gezegd.
Alles wat je van het leven hier meeneemt
is een grote onzekerheid.
En ik weet, ook ik moet voorbijgaan
en alles wat ik hier heb gedaan.
Refrein
Ik heb genoeg, heb genoeg, heb genoeg
Al die tijd waarin ik te leven vergat.
Veel te druk, veel te leeg, veel te plat.
Ik heb genoeg.
C Berherdieck 2004
Gordijnen
Tegen de avond rij ik aan je huis voorbij
en ziet hoe je net de gordijnen dicht doet.
De laatste strepen licht om de ruit
lichten vaag je oud gezicht nog wat bij.
Ik weet nog hoe voor mij als kind in dat sluiten
een gevoel van geborgenheid lag.
Als een samen schuilen in de ark van Noach,
voor de koude, duistere wereld daarbuiten
Maar mama, dit is er nu van ons geworden,
moeder en zoon die elkaar zo goed heb gekend,
wat in deze vertrouwde handeling wordt herkend
hoe wij ons samenzijn hebt doen verworden,
hoe makkelijk wij nu aan elkaar voorbijgaan.
De gordijnen tussen ons hebben dicht gedaan.
C Berherdieck 2004
Aan de grens
Een streep door het land, niemandsland.
Wij hier en zij aan de andere kant
Duitser , Hollander alleen op papier
net zo makkelijk ginds als hier.
Iedereen werkte bij de Pruis
en ’s avonds met de ZE weer naar huis.
Maor ze namen mooi wat verdiensten mee,
heel wat families hebben zich er goed mee gered.
Van alles smokkelen over de goot,
in een fiets of een houten poot.
Iedereen deed er wel aan mee
van pastoor tot Jan met de pet.
De smokkelaar dat was een held
hij deed ook wel wat goeds met zijn geld.
Een ‘boterkruis’ voor boven het altaar
en God vergaf de smokkelaar.
Tussen klooster, tram en Marie van de Peer
alles ging daar heen en weer.
De weg met vrachtwagens dichtgezet.
Zo hielpen wij aan ’t Wirtschafswunder mee.
De Végé verkoch Butter en billige Eier
aan herr Waltervang of frau Maier
Die stopte het dan weer onder haar rok,
maar kreeg het met de douane aan de stok.
Al die Duitsers op de donderdagse markt,
wij hadden ze graag, die harde Duitse mark.
Even met de kinderen naar de Rijn
om de boten of het hoge water te zien.
Zwemmen in het Eugen Reintjes bad.
Wie het er gin verkering gehad?
Met Gitte, Manfred of Ulli
en zong niet de Schlagers van Freddy?
T’is stil geworden bij de paal.
Waar zijn die mensen nu allemaal?
Wat jongeren hangen bij het klooster, doelloos.
Het oude gebouw oogt troosteloos
De Tram, de grens en Marie van de Peer
verdwenen, gesloopt of ze zijn er niet meer.
Geen Caltex pomp met dove Frans d ‘r voor.
Ik ruik nu nog die benzine geur.
Geen streep meer door het land, niemandsland.
Alles jaagt zo door naar de andere kant
Alles volgebouwd, tenslotte
wie weet straks nog dat hier een grens is geweest?
Het plein aan de grens, het ligtt verstild.
Alleen de Wetering loopt nog naor de Wilt.
Wiendels, Weenink en Ruks ze zijn vort.
Wie doet er om twaalf uur ’s nachts, Nederland op slot?
C Berherdieck 2004
Mechteld, het verhaal van vuur
Er broeit wat in deze stad,
er smeult wat onder het volk.
Het draait, het draait als een kolk
en trekt onschuldige mensen mee in een diep gat.
Er worden de laatste tijd vreemde dingen verteld
over dode paarden, dode koeien en nu ook nog een dood kind.
De heren van de stad zitten er hevig met in hun maag,
maar het volk heeft het oordeel allang geveld.
MECHTELD:
De kinderen roepen mij na op straat.
hun ouders jagen me weg met stenen.
Ze sluipen om mijn huis, als ik slapen ga
en als ik naar buiten kom, zijn ze allemaal verdwenen.
Al hun angst keert zich als getuigenis tegen mijn,
hun ellende draagt mijn naam.
Ze zien alleen maar wat ze willen zien.
Maar ik wil dat het recht spreekt. Zuiver mijn naam!
Er leeft een vrouw binnen deze stad,
ze verzamelt kruiden om alles mee te beheksen,
om onschuldige mensen mee te kwetsen.
Al heel wat hebben er met haar kracht te doen gehad.
Ze zeggen ze heeft haar ziel en zaligheid verkocht
in ruil voor mysterieuze krachten.
De duivel moet haar al vaak hebben bezocht
als een jagende wind, in aarde duistere nachten.
MECHTELD:
Wat kan ik er in hemelsnaam voor
Dat ik soms die vreemde beelden zie.
De dood om mij heen zie en hoor.
Waarvan het komt, ik weet het niet.
God weet waaraan ik dit verdien.
Ver van te voren zag ik al de dood van m’n vader en moe.
M’n eigen man heb ik levend dood gezien.
Zeg me, wat moet ik met zo'n gave, een gave als doem?
Er is vandaag een vrouw verbrand,
een heks, want ze bleef drijven.
Heel het volk is natuurlijk komen kijken,
de heren stonden machteloos aan de kant.
In dit uur van mensennood
lacht het Boze oog zich dood.
Het Boze oog lacht om de dood.
Het Boze oog lacht Mechteld dood.
MECHTELD:
Wat moest ik doen om mijn onschuld te bewijzen?
Geen waarheid is tegen martelingen bestand.
Ik heb alleen maar mijn eenzaam leven te verliezen,
de waarheid ligt nu in Gods hand.
Het vuur maakt een eind aan alle waarheid.
De leugen waait wat as door de nacht.
Jullie gaan morgen gewoon weer aan de arbeid.
Het offer aan de angst is weer gebracht.
Hagasuzza, Hagasuzza, het vuur als rode draad door alle eeuwen,
hoor de slachtoffers kermen en schreeuwen.
Hagasuzza, Hagasuzza, dissidenten, ketters, vreemde mensen, inquisitie,
Auschwitz, Herosjima, Beslan en Yoegoslavië.
MECHTELD:
Ik ben maar een schakel in een keten van vuur,
een takkenbos op ut hellevuur,
Dat brandend wordt gehouden door angst en hoogmoed:
zoals wij het doen is ut goed,
alleen zoals wij het doen is het goed,
want zo zijn onze manieren,
alleen zo is ut goed.
Zie, de wereld staat in brand
en wij staan aan de kant.
Zie toch, de wereld staat nog altijd in brand
en wij staan nog altijd aan de kant.
en wij staan nog altijd aan de kant.
C Berherdieck 1994
Als het er op aankomt
Als het er op aankomt sta je misschien voor een dichte deur.
Laat ik je er niet meer in.
Is het mij te gevaarlijk of gewoon niet naar ‘t zin.
Als het er op aankomt wordt jouw kloppen niet gehoord.
Als het er op aankomt ben ik misschien helemaal meer thuis.
Ben ik met de noorderzon vertrokken.
Heb ik mijn zondagse pak aangetrokken.
Als het er op aankomt ga ik weg zonder tot ziens.
Als het er op aankomt weet ik misschien nergens meer van
Heb ik alleen maar gedaan wat ze van mij wouden
omdat ik zo bang was vor mijn eigen hebben en houden.
Als het er op aankomt komt geef ik iedereen aan.
Als het er op aankomt heb ik misschien wel geen tijd,
omdat ik zo druk ben mijn eigen straatje schoon te maken
en geen tijd heb voor andermans zaken.
Als het er op aankomt ben ik er niet.
Als het er op aankomt heb ik jou misschien we helemaal niet gekend.
Hen ik jouw verhaal niet gehoord of ben ik het vergeten.
Hebben wij niet meer dan samen onder één dak gezeten.
Als het er op aankomt ben ik alleen maar aan jou gewend.
Als het er op aankomt is mijn fluisteren
“Ah, je bent de mooiste” of “Ik heb je lief”.
Misschien wel de beste leugen in een afscheidsbrief.
ls het er op aankomt kun je maar beter niet naar mij luisteren.
Als het er op aankomt smijt ik misschien wel de eerste steen.
Waarmee ik jullie wil laote weten:
er is geen mens waar je vol op in kunt zetten.
Als het er op aankomt zijn wij allemaal alleen.
C Berherdieck 2004
Azewijn of Etten
Ze kwam uit Azewijn of uit Etten,
zo precies zou ik dat al niet meer weten.
Strakke spijkerboks en wild, blond haar
keek altijd wat brutaal onder haarr lokken door.
refrein:
Maar altijd zo ver weg.
Nooit heb ik haar iets liefs gezegd,
omdat ik de moed er niet voor had
Alleen die kus, die heb ik van haar gejat.
Maar als 't nacht is en ik lig in bed
Heb ik alle angst van mij afgezet
en vraog ik haar precies hoe ze 't hebben wil
en verder blijft alles, blijft alles stil.
'T kwam niet door alles wat ze zei
maar meer door alles wat ze deed;
als ze zo met haar vingers door haar haar heenstreek
werd ik van binnen haast helemaal gek.
Refrein: Nooit heb ik haar ‘s tegen mij aangelegd.
Zoals ze kwam is ze weer weggegaan
ik heb 't maar laten begaan,
Maar in haar ogen las ik wel dat ze wist
"die sukkel heeft mooi zijn kansen gemist".
Laatst kwam ik haar weer 's tegen
en weer heb ik alleen maar gezwegen.
Netjes gepraat, zoals dat hoort;
nooit, nooit is er iets gebeurd.
Refrein: Nooit heb ik haar ’s de waarheid gezegd.
C Berherdieck 1999
Geen zin
refrein :
Vandaag kunnen ze me allemaal de rug op,
vandaag geen gezeur aan mijn kop
vandaag kunnen jullie mij allemaal de rug op.
Houd de mond of lazer op.
Vandaag ga ik maar 's niet naar mijn werk,
d'r is toch geen mens die d'r iets van merkt
of ik wel of niet ben geweest.
Zonder mij draait het ook allemaal best.
Ik lig in bed en hoor het verkeer in de straat.
De kinderen op de fiets die naar school toe gaan.
De buurvrouw is al aan de schoonmaak,
maar morgen is toch alles weer smerig gemaakt.
Geen vergaderingen en geen moeilijk gepraat,
vandaag geen vuilnisbakken aan de straat
Geen afspraken, beloftes of boodschappen doen
ik ga mijn tijd met niks doen verdoen.
Misschien dat ik vandaag wel met het speelgoed van de kinderen ga spelen
of heel lang van mijn vrouw ga houden.
Van gisteren wil ik vergeten wat ik allemaal deed.
En morgen, ja morgen is iets wat nog niet bestaat.
C Berherdieck 1999
Niet te koop
‘t Ouderhuis, het staat te koop.
’tia haas leeg, maar als ik er doorheen loop
merk ik hoe vol ’t nog staat
met alles van wat nooit meer weggaat.
Ik kom om daarvan nog wat mee te nemen.
Geen spullen, maar de resten van onze stemmen
die hier klonken of zwegen in deze kamers.
Dat huilen en lachen en roepen van onze namen.
Voorzichtig leg ik stukjes lachen en zingen
in een koffer met mijn herinneringen
bij alles van wat ik ooit bij de mensen vond.
Een versleten koffer als een ark van ons verbond.
In de keuken vind ik nog wat liedjes, die daar zweven
en zich met ’t verdriet hebben verweven
dat nog altijd in ons zingen klinkt
en hier zo vertrouwd in de doodse stilte hangt.
Ik zie de tafel war wij aan hebben gezeten
en hoor ons samen bidden voor ’t eten
“sta ons bij in ’t uur van onze dood”
en ik pak de smaak van goudrenet en roggebrood.
Het geluid van de asbak op ’t granieten aanrecht
wordt naast dat van de schuifdeuren gelegd.
Eén klik van een bakelieten lichtschakelaar
houdt al ons thuiskommen bij elkaar.
Achter het huis scheur ik nog een stuk van ‘t uutzicht
op de weilanden, waarover een prachtig
avondlicht zich als een vuurrood kleed
over het eind van een zomerdag heenspreid.
Het leven dat ik in dit huis heb gekend
is los gegroeid van zijn betonnen fundament,
het gaat niet naar de hoogste bieder
Ik doe mijn koffer dicht. Ik trek/moet verder.
C Berherdieck 2005
Voorbij.
Je hebt nu wel genoeg gezeurd, zoveel dat ik ‘t al helemaal niet meer hoor,
ik weet nu wel wat er aan mij scheelt
Er is al zo vaak over gepraat, het wordt hoog tijd dat ik nu maar ’s ga,
je hebt je al veel te lang aan mij verveeld.
Refrein
En vraag me niet waar dat gevoel is heengegaan
dat ik had toen ik je voor ‘t eerst voorbij zag gaan.
Het is weg gedooid als sneeuw voor de zon.
Ik had helemaal niet door dat dát bij ons ook kon,
want het was toch prachtig mooi toen het begon.
Ik geef ook wel toe ik was niet zo best, zeker niet zo goed als de rest
waar je veel liever mee optrekt dan met mij.
Met kasten van huizen en een geweldige job en vrouwen er bij met zo'n zonnebankkop
als die de mond open doen, dan doen mij de oren pijn.
Refrein
Dus vraag me niet om daar met jou nog weer naar toe te gaan
waar ze ‘t leven achter glas hebben staan
en iedereen alleen maar over zichzelf praat,
waar ze dit jaar weer op vakantie gaan
en hoe mooi toch die klotekopjes bij dat suikerpotje staan..
Je vond mij altijd al wat lui. Ik zit ook liever in een makkelijke stoel
de rest is allemaal noodzakelijk kwaad.
Je wilt dat de wind altijd van achteren waait
en iedereen maar precies met jou meedraait,
zo langzamerhand ken ik je maar al te goed.
Zoek er maar een die van jouw spelletjes houdt
ik hou d’r niet van, ‘t laat mij koud
ik hoef niet zo nodig te doen wat iedereen doet.
C Berherdieck 1999
Naar huis
Mijn vader leeft in een land van lang geleden,
gevangen in zwart-wit portret.
Waorop zijn jong gezicht is stilgezet,
waaruit dit leven hier is weggegleden.
Ik wou dat ik met dit kleine lied
die betovering kon verbreken,
zijn gezicht weer het leven terug kon geven
met een kus op ’t gelaat van de tijd.
Dan zou ik ‘m mij op de arm laten nemen
hem mij over de Wilt laten zwemmen.
Of ik zou mij zelf laten verdwalen
en ‘m mij dan op komen laten halen.
Dan zou ik ‘m laten zeggen: “Kom, ik breng je thuis”.
Ja, hij zou moeten zeggen: “Kom, we gaan naar huis”.
Maar hij kijkt langs mij op vanachter het glas,
als door een venster uit een ander leven.
Zijn ongebruikte jaren mij gegeven.
Ik ben alweer ouder dan dat hij ooit was.
Ik leef in een wereld die nog moest komen
waarin hij de weg al helemaal niet meer weet.
Maar ik neem hem bij de hand mee.
Ik heb hem met naar huis gezongen.
Misschien maak ik ’t mij allemaal wel wijs
en is mijn eigen leven ingelijst.
Door hem ergens aan een muur gehangen
en kent hij dat zelfde verlangen.
Kijk ik hem alle dagen aan
en weet hij, net as ik, dat het niet kan.
C Berherdieck 2005